Energietransitie vraagt brede mix en samenwerking bij Clean Energy Hubs
Voor een landelijk netwerk van honderd Clean Energy Hubs in 2030 zijn drie pijlers essentieel: een rendabele businesscase zonder blijvende overheidssteun, forse CO₂-reductie met als doel zero emissie in 2030 en verbetering van milieuaspecten als stikstof, fijnstof en geluid. Alleen een integrale aanpak van overheid en markt maakt deze ambitie haalbaar, schaalbaar en betaalbaar, benadrukken Theo Heinink en Françoise van den Broek.

In minder dan tien jaar wil het programma Clean Energy Hubs (CEH) een landelijk dekkend netwerk van honderd hubs realiseren waar het goederenvervoer – zowel over de weg als via de binnenvaart – kan overstappen op hernieuwbare brandstof en schonere energie.
Alle provincies, het ministerie van IenW en Rijkswaterstaat zijn inmiddels aangesloten bij de Learning Community Clean Energy Hubs, die de kennisdeling en uitrol van het netwerk aanjaagt.
Wat is een CEH?
Een Clean Energy Hub (vastgesteld in het BO MIRT, red) is een openbaar toegankelijke tank-, laad- of bunkerfaciliteit met voor weg een mix van ten minste twee hernieuwbare brandstoffen en/of energiedragers waarvan er ten minste één zero-emissie dient te zijn en voor binnenvaart minimaal één hernieuwbare brandstof en/of energiedrager. Locatieafhankelijk in combinatie met andere faciliteiten, zoals horeca, truckparking, duurzame truckwash, betaalbare overnachtingsformule, walstroom, vergaderruimtes, openbaar vervoer en pakketvoorzieningen. De ideale locatie van een CEH is bij de ontsluiting van een bedrijven- of distributiepark, tussen de hoofdweg en het betreffende park. Er vanuit gaand dat 95 procent van het goederenvervoer van en naar deze parken gaat. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de doelstelling van de Europese Alternative Fuel Infrastructure Regulation (AFIR) – de Verordening betreffende infrastructuur voor alternatieve brandstoffen.
‘We zitten nu al op ruim zestig CEH’s, die honderd halen we wel’, zegt business developer Theo Heinink. De hubs bieden op één locatie tank- en laadfaciliteiten voor ten minste twee hernieuwbare brandstoffen en/of energiedragers. Daarbij gaat het niet alleen om elektriciteit en waterstof, maar ook om transitiebrandstoffen als HVO100, bio-CNG en bio-LNG. Het zijn veelal volwaardige locaties met tal van voorzieningen (lees ook kader hierboven wat is een CEH, red.). Hier doen zich ook belangrijke koppelkansen voor: iedere locatie is maatwerk, gericht op de lokale behoeften.
Leren en standaardiseren
Françoise van den Broek, projectleider van het landelijk netwerk, ziet de kracht van de learning community in vooral het gezamenlijk leren en standaardiseren. Met als doel het ontwikkelen van kansrijke locaties voor duurzame laad- en tankinfrastructuur op de weg en aan het water. ‘We overleggen tien keer per jaar, doen gezamenlijk onderzoek en voorkomen zo dat iedere provincie of gemeente hetzelfde wiel opnieuw uitvindt. Dat scheelt tijd, energie en capaciteit en versnelt de uitrol’, benadrukt Van den Broek.
De partijen binnen de learning community delen informatie, werken gezamenlijk aan ondersteunende documenten en tools om deze locaties kostenefficiënt in te richten en af te stemmen op de behoeften vanuit de markt. Zo is er gezamenlijk een locatietool ontwikkeld om kansrijke locaties voor duurzame laad- en tankinfrastructuur voor weg en water te identificeren en zijn haalbaarheidsonderzoeken uitgevoerd naar specifieke locaties.
Steun corridorprovincies
De ontwikkeling van een nationale SPUK-subsidieregeling – met provincies als aanvrager en meerdere tranches – moet de realisatie financieel ondersteunen. Van den Broek: ‘Hiervoor is een belangrijke rol weggelegd voor de corridorprovincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Zeeland, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg om bij te dragen aan de overkoepelende doelstelling van de goederenvervoercorridors die de basis vormen voor de logistieke toppositie van Nederland.’
Vorig jaar oktober werd het besluit genomen om voor de uitrol van het CEH-netwerk een SPUK-regeling op te stellen. Dit betekent dat projecten moeten bijdragen aan de uitrol van een dekkend netwerk van zero-emissie laad- en tankinfrastructuur langs de corridors met de grootste vervoersstromen, maar middelen worden juist ook ingezet op landelijk niveau. Van den Broek: ‘Daarmee draagt de uitrol van Clean Energy Hubs bij aan de doelstellingen zoals opgenomen in de Europese verordening infrastructuur alternatieve brandstoffen (AFIR).’
Geen ‘silver bullet’
Daar waar verbrandingsmotoren nog altijd onvermijdelijk zijn, wordt binnen het CEH-netwerk ook ingezet op hernieuwbare brandstoffen (zoals biobrandstoffen) ter vervanging van fossiele brandstoffen. Beschikbaarheid van hernieuwbare brandstoffen blijft de komende jaren volgens Heinink noodzakelijk omdat de energietransitie in het goederenvervoer geen simpele eenduidige oplossing heeft. ‘Ik geloof niet in die ene ‘silver bullet’. Het hernieuwbare deel is de komende tien tot twintig jaar veel belangrijker dan we nu willen geloven. Elektrisch, bio-CNG en bio-LNG zijn volstrekt complementair aan elkaar.’
Hij plaatst vraagtekens bij de focus van beleid en subsidie op waterstof en elektrificatie. ‘Je kunt hier al het geld wel op inzetten, maar de praktijk leert dat groene waterstof voorlopig schaars en duur blijft. Om die te produceren heb je een immense hoeveelheid groene elektriciteit nodig, terwijl we al kampen met netcongestie. Ook volledig elektrificeren is voor veel transportbedrijven niet haalbaar. De actieradius en laadsnelheid, maar ook de beschikbaarheid op internationale routes, maken het voor hen vaak onbetaalbaar.’
Goederenvervoercorridors als ruggengraat
Een belangrijk fundament onder de nationale aanpak zijn de zogenoemde goederenvervoercorridors (GVC’s). Van den Broek: ‘Clean energy hubs zijn een onderdeel van de meeste Realisatiepacten. In de Roadmap Clean Energy Hubs Binnenvaart staan bovendien zoekgebieden voor clean energy hubs voor de watergebonden locaties. Deze samenhang is cruciaal om uiteindelijk een landelijk dekkend netwerk te vormen.’
Heinink: ‘Wil je bijvoorbeeld Noordoost-Nederland ontsluiten, dan moet er ook een CEH komen in Port of Zwolle. In de Roadmap CEH Binnenvaart, die in opdracht van de learning community en het ministerie van I&W is opgesteld, komt de Port of Zwolle niet voor niets als AA-locatie uit de bus’. De koppeling met Europese TEN-T-corridors – zoals de Rhine-Alpine en North Sea Baltic – vergroot bovendien de aansluiting op internationale routes, regelgeving en financieringsmogelijkheden.
Binnenvaart als stille kracht
Vanaf het begin is de binnenvaart een integraal onderdeel van het CEH-programma. Dat is niet vanzelfsprekend, legt Van den Broek uit. ‘Ondanks het feit dat een binnenvaartschip veel meer volume kan meenemen dan een vrachtwagen, wordt de rol van deze modaliteit vaak onderschat. Voor een landelijk dekkend CEH-netwerk heb je voor de binnenvaart niet heel veel locaties nodig, maar die moeten wel op de juiste strategische plekken op het hoofdvaarwegennetwerk liggen.’
In de vorig jaar gelanceerde roadmap zijn zogeheten AA-locaties benoemd: prioritaire plekken op de hoofdvaarwegen bij bestaande binnenhavens/bunkerstations rond Amsterdam, Zwolle en Arnhem, in Zuid-Holland, Zeeland en Limburg. ‘Juist daar kan een CEH ook een rol spelen bij bijvoorbeeld het aanpakken van varend ontgassen. Die faciliteit vormt een belangrijke koppelkans met andere milieuvraagstukken’, aldus Van den Broek
Integrale aanpak
Zowel Heinink als Van den Broek hameren op integraliteit bij het opzetten van CEH’s: het combineren van functies en het doorbreken van beleidsmatige schotten. Heinink: ‘We willen op één locatie faciliteiten samenbrengen: truckparking, laadpleinen, hernieuwbare brandstoffen, walstroom, food, chauffeurshotel, duurzame wasplaats, pakketstations en OV. Ook om die reden is het zo belangrijk dat een CEH bij de ontsluiting van een bedrijven- of industrieterrein zit en veilig en goed bereikbaar is.’
Van den Broek vervolgt: ‘Je komt veel verder als je met alle partijen samenwerkt. Dan heb je minder geld nodig; je bent helemaal geen bedreiging voor elkaar. De learning community laat zien dat samenwerking loont en dat kennisuitwisseling cruciaal is voor snelheid en kwaliteit’.
De excursies die de community een paar keer per jaar organiseert, versterken dat beeld onderstreept Van den Broek. ‘Het is verhelderend voor beleidsmakers om te zien hoe een CEH er in de praktijk uitziet en wat een ondernemer allemaal moet doen. Dat maakt het tastbaar en helpt om de afstand tussen beleid en uitvoering te verkleinen.’
Schaarse ruimte: slimme combinaties
De zoektocht naar geschikte locaties voor de hubs vindt plaats in een speelveld vol andere ruimteclaims zoals woningbouw, natuur en economische ontwikkeling. Heinink: ‘Grond in Nederland is schaars en duur. Het is slim om ontwikkelingen met elkaar te combineren, om te zeggen: we gaan op één locatie faciliteiten samenbrengen.’
Van den Broek ziet dat de discussie over logistiek en verdozing de ruimteopgave verder bemoeilijkt. ‘Je kunt wel een halt toeroepen aan distributiecentra, maar hoe krijgen we de spullen dan op tijd bij de mensen? CEH’s bieden juist de kans om functies te bundelen en bestaande bedrijventerreinen te verduurzamen in plaats van extra ruimte te claimen.’
Volgens Heinink is het daarom zaak dat provincies en gemeenten in hun omgevingsvisies expliciet rekening houden met de combinatie van logistiek, energievoorziening en leefbaarheid. ‘Je moet het eigenlijk zien als een soort facility center bij de ontsluiting van bedrijventerreinen. Daar kun je werken, overnachten en laden of tanken. Door die bundeling ontstaat niet alleen een goede businesscase, maar beperk je ook de druk op schaarse ruimte’, zegt hij.
‘We willen als programma vooral onafhankelijk opereren’, besluit Van den Broek. ‘Daarom werken we aan een eigen website, los van de provincie Gelderland die in het verleden het voortouw nam voor CEH’s, om die onafhankelijkheid te benadrukken. De kracht zit in het collectief: Ministerie van IenW, provincies, havens, Rijkswaterstaat en marktpartijen. Alleen samen kunnen we het verschil maken’.